Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7978

Datum uitspraak2001-10-17
Datum gepubliceerd2007-11-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers99/5332 AAW/WAO + 99/5357 AAW/WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hoorzitting; afwezigheid bezwaarverzekeringsarts; zorgvuldigheid.


Uitspraak

99/5332 AAW/WAO + 99/5357 AAW/WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [betrokkene], hierna te noemen: betrokkene, en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, hierna te noemen: het Lisv. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij besluit van 26 augustus 1997 heeft het Lisv de uitkeringen van betrokkene ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 19 oktober 1997 ingetrokken. Bij besluit van 25 maart 1998 heeft het Lisv het bezwaar tegen het besluit van 26 augustus 1997 ongegrond verklaard. De Arrondissementsrechtbank te Amsterdam heeft bij uitspraak van 13 september 1999 het beroep tegen het besluit van 25 maart 1998 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Lisv binnen zes weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak een nieuw besluit dient te nemen. Tevens heeft de rechtbank een proceskostenveroordeling en griffierechtvergoeding uitgesproken. Namens betrokkene heeft mr. E. van den Bogaard, advocaat te Amsterdam, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 13 september 1999. Het Lisv heeft een verweerschrift ingediend, waarop betrokkene heeft gereageerd. Het Lisv heeft het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts op de reactie van betrokkene ingezonden. Van de zijde van betrokkene is daarop weer gereageerd, waarop het Lisv weer de reactie van de bezwaarverzekeringsarts heeft ingezonden. Ook het Lisv heeft op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 13 september 1999. Namens betrokkene heeft haar gemachtigde, voornoemd, een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 5 september 2001. Namens betrokkene is daar verschenen mr. Van den Bogaard, voornoemd, terwijl namens het Lisv is verschenen mr. J.B. van der Horst, werkzaam bij Gak Nederland B.V. II. MOTIVERING De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten. Betrokkene werkte laatstelijk als keukenhulp gedurende gemiddeld 34,5 uur per week via uitzendbureau Tempo Team. Op 18 mei 1996 heeft zij haar werk gestaakt als gevolg van rug-, been- en voetklachten. Ingaande 8 mei 1997 heeft het Lisv aan haar uitkeringen ingevolge de AAW en de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Lisv deze uitkeringen bij besluit van 26 augustus 1997 met ingang van 19 oktober 1997 ingetrokken, omdat betrokkene minder dan 25% respectievelijk 15% arbeidsongeschikt wordt bevonden. Na bezwaar heeft het Lisv dat besluit bij het bestreden besluit van 25 maart 1998 gehandhaafd. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven, maar dat besluit vernietigd omdat aan betrokkene ten onrechte fulltime functies zijn voorgehouden, terwijl niet is gebleken dat die functies ook parttime te vervullen zijn. Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat ten onrechte bij het opstellen van het belastbaarheidspatroon niet is vermeld dat er voldoende mogelijkheid tot vertreden moet zijn. In de geduide functies is die mogelijkheid volgens betrokkene ook onvoldoende aanwezig, zodat die functies ongeschikt zijn voor haar. Ook heeft betrokkene aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte heeft volstaan met dossieronderzoek. Het Lisv heeft in het door hem ingestelde hoger beroep gegevens ingebracht ter staving van de stelling dat de voor de onderhavige schatting gebruikte functies ten tijde hier van belang ook in deeltijd waren te vervullen. De Raad overweegt als volgt. De verzekeringsgeneeskundige K.E. Lindeboom heeft betrokkene op 9 april 1997 onderzocht en vervolgens informatie opgevraagd bij de behandelend neuroloog van betrokkene. Na ontvangst van die informatie heeft genoemde verzekeringsgeneeskundige een belastbaarheidspatroon opgesteld, ingevolge hetwelk betrokkene onder meer in staat wordt geacht te zitten gedurende vrijwel de gehele werkdag 1 uur aaneengesloten, te staan gedurende vrijwel de gehele werkdag een half uur aangesloten en te lopen gedurende vrijwel de gehele werkdag 1 uur aangesloten. De arbeidsdeskundige heeft een aantal functies geselecteerd waarin de belasting de voor betrokkene vastgestelde belastbaarheid niet overschrijdt. In het kader van het beroep bij de rechtbank zijn van de zijde van betrokkene twee verklaringen van haar huisarts overgelegd: één van 23 april 1998, waarin wordt medegedeeld dat haar lage rugpijn vermoedelijk wordt veroorzaakt door een zenuwwortelcompressie en dat arbeidsverrichtingen niet meer tot haar mogelijkheden behoren, en één van 13 september 1998, waarin de huisarts meedeelt dat betrokkene volgens zijn gegevens ook per 19 oktober 1997 niet in staat was aan het arbeidsproces deel te nemen. Gelet op hetgeen is vermeld in de door de behandelend neuroloog verstrekte informatie en in het rapport van de verzekeringsgeneeskundige K.E. Lindeboom van 9 april 1997 heeft de Raad in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding gevonden te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. In de door de behandelend neuroloog verstrekte informatie van 16 januari 1997, 11 februari 1997 en 21 april 1997 is naar het oordeel van de Raad geen steun te vinden voor de opvatting van betrokkene dat zij meer mogelijkheden tot vertreden zou moeten hebben dan reeds volgt uit het belastbaarheidspatroon. Ook de door betrokkene overgelegde verklaringen van de huisarts bieden daarvoor onvoldoende steun. Nu de belasting in de geduide functies de belastbaarheid niet overschrijdt, moet worden geconcludeerd dat deze functies geschikt zijn te achten voor betrokkene. Ten aanzien van hetgeen betrokkene heeft aangevoerd met betrekking tot de rol van de bezwaarverzekeringsarts in het kader van de bezwaarprocedure, stelt de Raad aan de hand van het verhandelde ter zitting vast, dat ook het Lisv de mening is toegedaan dat in deze zaak het uitgangspunt behoort te zijn dat de bezwaarverzekeringsarts bij de hoorzitting aanwezig is, hetgeen ook de bedoeling was. Door omstandigheden is het daar echter niet van gekomen. Gelet op de in het dossier aanwezige medische gegevens is de Raad van oordeel dat in dit geval niet kan worden gezegd dat het feit dat de bezwaarverzekeringsarts heeft volstaan met dossieronderzoek zodanig afbreuk heeft gedaan aan de zorgvuldigheid van de procedure, dat dat gevolgen zou dienen te hebben voor het bestreden besluit. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van betrokkene niet kan slagen. Naar aanleiding van de door het Lisv overgelegde gegevens is in hoger beroep komen vast te staan dat de geduide functies ten tijde hier van belang in deeltijd waren te vervullen. Betrokkene erkent dit ook en heeft verzocht het Lisv te veroordelen in de proceskosten, bestaande uit de kosten voor verleende rechtsbijstand ter zake van het ingediende verweerschrift. Het feit dat het Lisv in hoger beroep alsnog heeft aangetoond dat de geduide functies ten tijde van belang in deeltijd voorkwamen op de arbeidsmarkt betekent dat het bestreden besluit alsnog in rechte kan standhouden, zodat de aangevallen uitspraak in zoverre dient te worden vernietigd. De Raad acht echter termen aanwezig de aangevallen uitspraak, voorzover daarbij een proceskostenveroordeling en griffierechtvergoeding is uitgesproken, in stand te laten. Voor een zelfstandige proceskostenveroordeling ter zake van verweer in hoger beroep acht de Raad echter geen termen aanwezig, nu het hoger beroep van het Lisv doel treft. Beslist wordt als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij een proceskostenveroordeling en griffierechtvergoeding is uitgesproken; Verklaart het inleidende beroep alsnog ongegrond. Aldus gegeven door mr. F.P. Zwart als voorzitter en mr. T.L. de Vries en prof. mr. F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2001. (get.) F.P. Zwart. (get.) M.F. van Moorst. AF